Metaaldetector Techniek
Het gebruik
Dit is alweer het derde artikel over metaaldetectortechniek dat ik voor ons blad schrijf.
Op het tweede artikel (over de juiste keuze bij het kopen van een detector), heb ik vrij veel
reacties gekregen. Vandaar dat ik er straks nog wat extra woorden aan wil wijden.
Verreweg de meeste bellers wilden naar aanleiding van bet vorige artikel wat meer details
over het één of ander, soms uit nieuwsgierigheid, soms om de voor hen meest optimale
detector te kunnen vinden. Eén van de bellers verweet mij partijdigheid bij de beoordeling
van detectoren; ik zou als belanghebbende en niet als objectief waarnemer schrijven.
Ik vind het jammer dat er zo wordt gedacht, en om de zaken nog eens duidelijk te stellen
het volgende: Ik stel dat ik puur als TECHNICUS schrijf over eigenschappen van detectoren.
Inhoudelijk valt hieraan dan ook niet te tornen tenzij ik hierin fouten maak of onvolledig ben.
Het risico van onvolledigheid is hierin groter dan het risico van onjuistheid.
Daar staat tegenover dat ik als DETEKTOR AMATEUR schrijf over nut of on-nut van detectoreigenschappen.
Dit is natuurlijk zeer persoonlijk en staat dus per definitie open voor discussie; ik besef volledig
dat mijn persoonlijke mening niet de mening hoeft te zijn van collega amateurs. En toch wil ik mijn
persoonlijke mening blijven geven, omdat deze mening meestal redelijk onderbouwd is en omdat vooral
minder ervaren amateurs er vaak toch wat bruikbaars uit kunnen halen.
Dus heren (of dames) importeurs, indien u vindt dat ik uw product te weinig positief laat uitkomen,
geef me dan a.u.b. een aantal positieve dingen die uw product kunnen helpen.
(Zonder dat ik hoef te jokken uiteraard!) En omgekeerd, vindt u dat bepaalde merken of typen juist te
florissant warden weergegeven, geef me dan negatieve aspecten van die detectoren, zodat een zo eerlijk
mogelijk totaalbeeld op te bouwen is.
En als laatste: ik vermeld nooit merken of typen. Als u desondanks toch weet over welke typen en merken
ik schrijf, betekent dit domweg dat ik de bewuste detectoreigenschappen correct heb omschreven!
Testen en vergelijken van detectoren:
Eén van de leukere reacties leidde tot de vraag hoe je nou de prestatie van detectoren moest meten en
beoordelen. De luchttest is zoals bekend slechts een indicatie voor de bereikbare diepte.
Sommige willen daarom het liefst de te kopen detector een middag uitproberen.
Overweging: veel vondsten is goede detector, weinig vondsten is knudde detector.
Dat dit geen objectieve methode is, wil ik met het volgende (overdreven) voorbeeld aantonen:
U wil een veilige nieuwe fiets. U pakt merk A en steekt daarmee geblinddoekt l0 keer een snelweg over.
Per stom toeval overkomt u niets. U pakt merk B en herhaalt het experiment. Bij de tweede oversteek al
wordt u aangereden. Conclusie: Fiets A is veel veiliger dan fiets B.
Oordelen over detectoren aan de hand van een zoekmiddag is bijna net zo absurd. Iedereen weet dat
voor leuke vondsten een dosis geluk de voornaamste factor is. Ikzelf heb meermaals ondervonden dat ik
mijn beste vondsten doe in de eerste 15 tot 30 minuten zoeken. Hoe komt dit nou? Zesde zintuig?
Bovennatuurlijke hulp? Batterijen bijna leeg? (grapje).
Nee, wil je echt conclusies trekken omtrent het dieptebereik van een detector, dan zul je tests
moeten doen die reproduceerbaar zijn. Bijvoorbeeld diverse vondsten ingraven in een proefterrein en
enkele detectors beurtelings uitproberen op die voorwerpen. Pas dan wordt echt duidelijk wat de verschillen
in dieptebereik zijn. Om het echt eerlijk te doen, zul je vooraf voor elke detector een normale werkzame
afstelling moeten zien te vinden van de sensitivity en disc knoppen. Dit is met een korte wandeling redelijk
te doen. Alleen zo kun je in korte tijd keiharde conclusies trekken omtrent het dieptebereik van
een detector.
Daarnaast kun je proeven nemen om b.v. de maskering door ijzer te testen, door een spijker op enige
afstand naast het gewenste object te begraven. De test zal dan laten zien dat kleinere schoteltypen en
ook de 2D spoel wat minder last hebben van maskering.
Ook kun je een baksteen bovenop het object begraven, om te zien in hoeverre de detector door zware
mineralisatie kan "kijken".
Al deze tests zijn zeer leerzaam, maar alleen bruikbaar als A/B vergelijkingstest tussen twee of meer
detectoren.
Het zou ook mooi zijn als we een soort van universeel testprotocol konden bedenken, waarin alle
belangrijke parameters van detectorgedrag worden gechecked. Hieraan wordt inmiddels gewerkt. Alle
suggesties hieromtrent zijn welkom!
Dan nog even over de regenbestendigheid van detectoren. In het vorige nummer schreef ik dat ik dit
niet zo belangrijk vind. lkzelf zoek niet graag bij regen. Anderen mogelijk wel. Als reparateur
daarentegen kom ik echt zeer zelden detectoren tegen die door regenwater schade hebben opgelopen.
Vandaar dat ik een normaal solide kastje al gauw vind voldoen.
Dit brengt me bij een interessant onderwerp: Wat zijn belangrijke storingsoorzaken bij detectoren?
Ik kan niet echt een top 10 van defecten opnoemen, dit is nl ook nogal merk- en type afhankelijk.
Wat regelmatig voorkomt, kan ik wel opsommen: draadbreuk bij de batterijen, slecht sluitende batterijclips,
afgebroken schakelaars en knoppen (valschade!), corrosie in printcontacten, storende schotelkabel.
Echt dure reparaties (of total losses) ontstaan vaak door eigen schuld: Opgeblazen elektronica
door "hobbyen" met accu's, aangevreten elektronica door hevig lekkende batterijen, eigen -reparaties-
met behulp van S39 soldeervloeistof, losse kabelpluggen zelf (foutief) monteren. Een detector is nu
eenmaal geen ding waar een doorsnee Nederlander zelf in moet rommelen.
Nu we het toch lekker over uw fouten hebben, kunnen we meteen eens uitwijden over gebruiksfouten.
Herhaaldelijk zie ik amateurs zoeken met een achterstevoren gemonteerde zoekschotel.

Naar men zegt, is dan de gewichtsverdeling prettiger. Dit zal best kloppen, maar bij veel detectormerken
"ziet" de schotel zo een belangrijk deel van de aluminium steel. Dit leidt onherroepelijk tot diepteverlies.
Dan hebben we nog de mensen die teveel DISC gebruiken, waardoor zeker de kleinere vondsten flink benadeeld
worden. Een variant hierop is de te hoge grondbalansafstelling: bij naderen van de grond moet de basistoon
(in all metal) lichtjes toenemen. Onnodig verhogen van de grondbalans levert een schijnbaar rustige detector
op, maar een erg hoge afstelling maakt dat grote dikke zilveren munten worden gediscrimineerd!
Om dit te begrijpen moet ik weer gebruik maken van de lineaal.

U ziet aan de linkerzijde de grondbalanspijl. Verschuiven van de pijl naar links is meergrondontstoring.
Nu komt het: Als je de pijl links van de lineaal zou afschuiven, verschijnt hij rechts op de lineaal weer
in beeld! De lineaal is dus in werkelijkheid eigenlijk een ring; kop en staart zitten aan elkaar vast.
Ook nu is het zo dat alles wat zich rechts van de grondbalanspijl bevindt onhoorbaar wordt, waaronder
die dikke zilveren munt! Zonde toch?
Zwaaitechniek; nog een terrein waar menig amateur de mist ingaat. Sommige mensen zie je aan
het eind van de zwaai hun schotel tot zo'n 25 cm optillen.

De effectieve zoekstrook wordt zo gereduceerd tot een vrij smal pad waar de schotel redelijk laag boven
de grond beweegt. Beter is het om te kijken naar de ouderwetse boer met zijn zeis: door mee te draaien
met zijn lichaam blijf de zeis mooi op constante hoogte, en de grasstoppels worden dus allemaal even
lang. Iets vergelijkbaars moet met de detector ook gebeuren. Kijk maar eens kritisch naar uw eigen
zwaaitechniek. Dat de ene zwaai de andere een stukje moet overlappen spreekt voor zich.

De zwaaisnelheid is ook een belangrijke parameter. De beste zwaaisnelheid moet per detectortype zelf
worden bepaald. Probeer gewoon uit op een ingegraven vondst welke zwaaisnelheid de beste signalering
oplevert. Belangrijk is wel dat tijdens de zwaai de snelheid redelijk constant is. Dus niet topsnelheid in
het midden en sukkeltempo aan het einde van de zwaaien.
Overigens is de zwaaisnelheld ook sterk afhankelijk van schotelformaat en schoteltype. Kleinere schotels
vragen een lagere zwaaisnelheid. Ook 2D schotels moeten meestal rustiger worden bewogen dan concentrische.
Dit is makkelijk te begrijpen;

in bovenstaande figuur ziet u de "hete" detectiezone van de 2D en van de concentrische
schotel. De 2D heeft een smalle detectiestrook waardoor die korter en heftiger op een vondst zal reageren
dan de grote brede zone van de concentrische schotel, vooral voor vondsten dicht bij het oppervlak.
Uitproberen is ook hier zeer leerzaam.
Dezelfde verschillen tussen 2D en concentric zijn verantwoordelijk voor het verschil in maskering door
ijzer. In fig. 5 zijn een munt en een spijker ingetekend bij beide schoteltypen. U ziet dat bij de
2D schotel de munt in de detektiezone ligt en de spijker niet. Bij de concentrische schotel liggen
beide voorwerpen tegelijkertijd binnen de detectiezone, waardoor de detector niet echt in staat zal zijn
de munt te laten horen. Meteen wordt ook duidelijk waarom op afvalhopen een piepklein schoteltje
interessant is; door het kleine formaat zal de schotel de doelen als afzonderlijke voorwerpen laten horen.
Dit piepkleine schoteltje mag dan gerust concentrisch zijn. Een piepklein 2D schoteltje heeft het
practische nadeel dat die extreem kleine metaalsnippertjes en b.v. hagelkorrels laat horen.
Bij sommige merken werken verschillende schoteltypen ook op verschillende werkfrequenties.
Dit is een extra parameter die de detector andere eigenschappen geeft. Lage frequenties dringen
beter door de bodem heen, maar zijn ook erg gevoelig voor ijzer.
Hoge frequenties geven betere eigenschappen voor goud, maar dringen minder diep door in de bodem.
De meeste detectormerken passen inmiddels vrij lage frequenties toe (ca. 3 tot 15 kHz.) voor allround
hobbydetektoren, en hoge frequenties (ca. 50 tot 150 kHz.) voor gouddetectoren. Het effect van de
werkfrequentie op de algehele detectoreigenschappen is een zeer complexe zaak.
We zullen hierop ingaan in een later artikel.